100 jaar geleden: Engelen en Engelsen strijden bij Mons tegen een Duitse overmacht...
Wat voorafging:
In augustus 1914 verschenen spookachtige boogschutters aan de zijde
van de Engelse soldaten tijdens de eerste slag van de Grote Oorlog
die uitgevochten werd bij Mons/België.
De grootste mythe van de Groote Oorlog zou voor Patrick Bernauw
de aanleiding zijn voor het schrijven van een essay
waarvan u hier een paar fragmenten vindt,
enkele boeken, zoals het recente Het Geslacht van de Engel,
en het stadsspel Het Mysterie van Mons
dat u zelf kunt organiseren
met een prachtig fotoboek van Marc Borms
De foto's komen uit dit fotoboek.
Boogschutters en Engelen
Het is bijvoorbeeld mogelijk
dat u niet gelooft in de engelen van Bergen omdat u niet genoeg personen hebt
gevonden, die goed genoeg bij hun zinnen zijn en die bevestigen dat zij ze
hebben gezien. Maar indien u een voldoende aantal van dergelijke personen
ontdekt, lijkt het me compleet irrationeel daar niets anders in te zijn dan een
collectieve hallucinatie.
C.S. Lewis in Miracles.
Then
came the Angels, with their flaming swords of light.
Church
bells doomed and gonged above the town of Mons.
The
Tommies rallied, and the Huns were put to flight.
Ciaran Carson, in The Twelfth Of Never.
Kevin McClure schreef een bijzonder interessante brochure over de Engelen van Bergen (Visions of Bowmen and Angels) die hij ook publiceerde op het world wide web. Voor hem is misschien nog het grootste mysterie in de hele kwestie de abrupte manier waarop er een einde kwam aan de rapporten van visioenen in oktober 1914. Er werd immers weinig of geen geloof aan geschonken. Maar dan, gedurende de volgende lente, meer dan een half jaar later, doken ze even abrupt weer op, in verschillende versies en op verschillende plaatsen.
Er hadden ondertussen dramatische
gebeurtenissen plaatsgevonden: honderdduizenden jongemannen marcheerden
enthousiast naar een oorlog, waarvan het onmogelijk was lichamelijk of
geestelijk ongeschonden terug te keren. Het Britse volk had, sinds Bergen, vele
andere plaatsnamen en berichten over moordende veldslagen te verwerken
gekregen. Toch waren het die paar dagen van de aftocht uit Bergen – een
fortuinlijk exploot, zeer zeker, maar allesbehalve een memorabele overwinning –
die geheel onverwacht, in de zomer van 1915, op een wonderbaarlijke manier tot de
collectieve verbeelding begonnen te
spreken.
Kevin McClure heeft de chronologie van de
gebeurtenissen nauwkeurig onderzocht en spreekt de stelling van Machen tegen,
als zouden de verhalen over de engelen hun ontstaan louter en alleen te danken
hebben aan zijn verhaal over de boogschutters. McClure wijst erop dat de
aftocht uit Bergen dateert van eind augustus 1914 en dat begin september
generaal John Charteris reeds melding maakte van een engel van de Heer, gezeten
op zijn traditionele witte paard, geheel in het wit gekleed en met een vlammend
zwaard in de hand, die de oprukkende Duitsers een halt toeriep.
Blijkbaar ging het om een wijd verbreid
gerucht onder zijn soldaten, waaraan de generaal niet meteen veel geloof
schonk, maar dat hem wel interesseerde. Hij had dus geen enkele reden om
zeventien jaar na de feiten, toen zijn brieven gepubliceerd werden (1931) te
knoeien met de data. Er is in zijn korte notitie bovendien geen sprake van
boogschutters, St. George of vegetarische restaurants. Met andere woorden: er
deden al geruchten over engelen de ronde, nog voor Machen zijn verhaal over de
spookachtige boogschutters schreef. Een vaststelling die meteen ook de vraag
oproept of Machen, ondanks zijn hardnekkige ontkenningen, dan toch niet enige
inspiratie voor The Bowmen heeft
gezocht en gevonden in deze geruchten.
Vervolgens blijft het stil tot eind
september 1914, wanneer Arthur Machen zijn verhaal publiceert in The Evening News. Het verhaal
veroorzaakt enige deining, maar er wordt weinig of geen geloof aan geschonken
en op een paar reacties na wordt het
weer merkwaardig stil op het bovennatuurlijke front; Kevin McClure heeft het in
dit verband over een ‘missing link’. Het is dan oktober 1914 en pas op 24 april
1915 beweegt er weer iets. Onder de titel The
Invisible Allies: Strange Story from the Front keert het magazine Light nog eens terug op een vorig
artikel (The Invisible Allies) waarin
verwezen werd naar het verhaal van Machen dat toen pas verschenen was in The Evening News:
Korte
tijd geleden vroeg een befaamd uitgever ons of we hem iets meer konden
vertellen over de oorsprong van het verhaal. Er waren namelijk verklaringen
gedaan als zou dit gebaseerd zijn op feiten. We antwoordden dat we het voor
niets meer hielden dan een produkt van de verbeelding waarvan de verhalen van
meneer Machen zo rijkelijk getuigen. (…) We legden hem de vraag voor en we
waren niet verrast te vernemen dat het verhaal uitsluitend gebaseerd was op
zijn eigen fantasie. Hij vond het nogal merkwaardig dat er een legende leek ontstaan
te zijn rond zijn verhaal.
Een
paar dagen geleden ontvingen we evenwel het bezoek van een officier die ons
vroeg of hij de editie van Light kon zien waarin het artikel in kwestie werd gepubliceerd. Hij
verklaarde dat, ongeacht of het verhaal van meneer Machen een puur verzinsel
was of niet, er ongetwijfeld hier en daar verklaringen werden genoteerd van een
curieus fenomeen dat werd waargenomen door verscheidene officieren en soldaten
tijdens de aftocht uit Bergen. Het nam de vorm aan van een vreemde wolk die
zich tussen de Duitsers en de Britten plaatste. Andere wonderen werden gehoord
of gezien in verband met deze wolk die – naar het schijnt – een beschermend
effect had op de Britten, oog in oog met de overweldigende horden van de
vijand.
We
vroegen ons af welke waarheid er was in dit rapport. Legenden worden snel
geboren, maar tot dusver en voor zover wij het kunnen beoordelen, is bevatten
ze altijd een kiem van waarheid, hoe klein ook. Zelfs het gerucht over “de
Russen in Engeland”, zo hebben we begrepen, was niet geheel ongefundeerd. Maar
deze legende van Bergen is fascinerend. We zouden er graag meer van horen.
Een simpel relaas dat slechts een vage
gelijkenis vertoont met The Bowmen:
het centrale gegeven lijkt hier een wonderbaarlijke wolk te zijn (bij Machen is
er uitsluitend sprake van een ‘wolk van pijlen’ die ‘zingend door de lucht’
vloog).
Nauwelijks zes dagen later bracht het
roomskatholieke blad The Universe in
Londen al een heel ander en ook meer gedetailleerd verslag van wat op het
eerste gezicht hetzelfde fenomeen leek (On
A White Horse: St. George and Phantom Army):
Een
buitengewoon verhaal, dat herinnert aan een incident tijdens de Kruistochten,
bereikt The Universe. Het is afkomstig van een geloofwaardig correspondent die evenwel de
namen niet mag noemen van degenen die erbij betrokken waren.
Het
verhaal werd verteld door een katholiek officier in een brief van het front,
met een eenvoud die wijst op de overtuiging van de verteller dat zijn relaas
authentiek is…
‘Een
groep van zowat dertig manschappen en een officier was geïsoleerd in een
loopgracht, toen de officier tot zijn mannen zei: “Kijk, we kunnen hier blijven
zitten als ratten in de val, of we moeten een uitbraakpoging wagen. Veel kans
om het te halen hebben we niet, maar ik voel er niets voor hier te sterven.’ De
mannen waren het allemaal met hem eens, en met de kreet St. George voor Engeland! stormden
zij vooruit. De officier vertelt hoe, terwijl ze daar liepen, hij zich bewust
werd van een grote groep mannen met bogen en pijlen die met hen meeliepen, en
die hen zelfs naar de stellingen van de vijand leidden. Nadien, toen hij met
een Duitse gevangene sprak, vroeg deze man hem wie de officier op het grote
witte paard was die hen aanvoerde, want hoewel hij een nogal opvallende figuur
was, slaagde geen enkele Duitser in hem te raken.
De
officier die het verhaal vertelde (voegt de schrijver van de brief eraan toe)
was een vriend van ons. Hij zag St. George op zijn witte paard niet, maar hij
zag wel de boogschutters met zijn eigen ogen.
Kevin McClure beschouwt dit relaas terecht
als de ‘oerbron’ van dat deel van de mythe dat gebaseerd is op het verhaal van
Machen. De parallellen tussen dit
verslag uit de derde of vierde hand en The Bowmen zijn niet alleen overduidelijk, maar ook zeer talrijk.
Hier is geen sprake van engelen en ook niet van een wolk. Het is St. George die
op de voorgrond treedt als aanvoerder van een compagnie spookachtige
boogschutters.
De volgende belangrijke schakel in de
ontwikkeling van de mythe is een verslag dat voor het eerst gepubliceerd werd in mei 1915 in het parochieblad van
Clifton, herdrukt werd in de editie van juli en integraal geciteerd – eveneens
in juli – in een wat groter blad, de Church
Family Newspaper. Het draagt de titel: An
Angelic Guard – Strange Experiences. Het zal daarna voortdurend aangehaald
worden in diverse publicaties, onder meer van de Theosophical Publishing
Society (Angels, Saints and Bowmen at
Mons, 1916), Dreams and Visions of
the War (R. Stuart, 1917), de kwartaalperiodiek This England (1982) – en het kwam ook terecht in een boel populaire
publicaties over bovennatuurlijke fenomenen, onder meer in het zeer recente Mysterie 14/18. De Eerste Wereldoorlog
onverklaard van Richard Heijster (Lannoo, 1999) dat een aantal
‘wonderbaarlijke verschijnselen’ behandelt ‘die zich op of rond het slagveld
voordeden en nog steeds voordoen’.
Kevin McClure noemt het, alweer terecht, de
‘oerbron’ van dat deel van de mythe waarin de engelen het hoofdmotief vormen,
en die slechts een minimale gelijkenis vertoont met het verhaal van Machen.
Hier is geen sprake van soldaten die hun kans willen wagen of van een
aanroeping van St. George. De engelen hebben geen leider en geen wapens. Deze
versie van een hemelse interventie heeft, kortom, meer gemeen met de vreemde
wolk die zich tussen Duitsers en Britten plaatste, dan met The Bowmen. ‘De claim van vele commentatoren, en van Machen zelf,
dat alle verslagen van visioenen of interventies in Bergen gegenereerd werden
door zijn korte column in The Evening
News kan bijtijden erg vergezocht lijken,’ merkt Kevin McClure dan ook
droogjes op.
Dit is het artikel zoals het oorspronkelijk
verscheen in het parochieblad van Clifton:
Verleden
zondag ontmoette ik Miss M., dochter van de welbekende kanunnik M., en zij
vertelde me dat ze twee officieren kende die beiden met hun eigen ogen de
engelen gezien hadden die onze linkervleugel redden van de Duitsers toen die
hen aanvielen tijdens de aftocht uit Bergen. (…)
Eén
van de vrienden van Miss M. was geen religieus man, maar hij vertelde haar dat
hij een troep engelen zag tussen hen en de vijand. Hij is sindsdien bekeerd. De
andere ontmoette ze in Londen. Ze vroeg hem of hij die wonderlijke verhalen
over engelen had gehoord. Hij zei dat hij ze zelf had gezien, onder de volgende
omstandigheden:
Toen hij en zijn compagnie zich terugtrokken,
hoorden ze de Duitse cavalerie achter hen aan komen. Ze zagen een plek waar ze
dachten dat ze zich konden verdedigen en veilig zouden zijn, maar voor ze die
plek konden bereikten, werden ze reeds aangevallen door de Duitse cavalerie.
Bijgevolg draaiden ze zich om, zodat ze oog in oog kwamen te staan met de
vijand, en ze verwachtten niets anders dan een snelle dood, toen ze tot hun
verbazing tussen hen en de vijand een troep engelen zagen. De Duitse paarden
draaiden zich in paniek om, steigerden en sloegen op hol. De ruiters trokken
aan de teugels, terwijl de arme dieren in alle richtingen vluchtten voor onze
mannen. Deze officier zwoer dat hij de engelen zag, die de paarden ook maar al
te goed zagen. Dit gaf hem de tijd om de kleine versterking te bereiken, waar
ze veilig waren.
De Britse Society for Psychical Research is een internationaal georganiseerde
en tamelijk gerespecteerde vereniging die aan de hand van ervaringen van gewone
mensen al meer dan een eeuw lang onderzoek doet naar paranormale en/of
parapsychologische verschijnselen. De vereniging werd opgericht in 1882 door de
fysicus sir William Crookes, de vermaarde aanhanger van de evolutieleer (toen
nog een zeer vooruitstrevend denkbeeld) Alfred Russel Wallace, paleontoloog dr.
W.B. Carpenter, professor in de filosofie aan de universiteit van Cambridge
Henry Sidgwick en andere ruimdenkende wetenschappers die enig aanzien genoten.
Drie jaar later werd door William James, professor in de natuurkunde in
Harvard, een Amerikaanse tegenhanger opgericht. Tot de doelstellingen van de
vereniging behoorde onder meer het ‘onderzoek zonder vooringenomenheid of
vooroordeel en in de geest van de wetenschap van die gaven van de mens,
werkelijk of verondersteld, waarvoor via geen enkele erkende hypothese een
verklaring gevonden kan worden’.
Er was in die tijd een grote behoefte aan
een dergelijke vereniging: de spiritistische beweging had ervoor gezorgd dat in
iedere stad in Amerika of Europa een keure aan ‘mediums’ actief was die
voornamelijk de welgestelden in contact konden brengen met de overleden
vrienden of familieleden die reeds in het hiernamaals vertoefden. ‘Toen
zogenaamde “paranormale” beweringen eenmaal op een serieuze wijze werden
onderzocht,’ schrijft Ian Wilson in Voorbij
deze wereld, een boek dat hij samenstelde op basis van gegevens uit de
archieven van de vereniging, ‘was het voor iedereen een verrassing hoe groot
het aantal was dat kon worden afgedaan als gevolg van een te grote fantasie of,
en niet zelden, van louter boerenbedrog. De theosofe “H.P.” Blavatsky, die
beweerde op telepathische wijze berichten te ontvangen van Tibetaanse
“mahatma’s”, werd snel ontmaskerd als, in de termen van de vereniging, “een van
de meest bedreven, vindingrijke en belangwekkende oplichtsters uit de
geschiedenis”. (…) Vele “spook”verhalen – eenmaal op de juiste wijze onderzocht
– werden tamelijk gemakkelijk verklaarbaar als produkten van hysterische
verbeelding.’
Deze Society
for Psychical Research interesseerde zich eveneens voor de mythe van Mons –
Arthur Machen verwijst in zijn introductie tot The Bowmen naar haar onderzoek terzake – en meer bepaald voor de
verklaring van ‘Miss M.’, die niemand minder bleek te zijn dan ene juffrouw
Marrable. De vereniging publiceerde An
Enquiry Concerning the Angels of Mons in haar Journal van december 1915, en daarin kunnen we lezen dat de
onderzoekers reeds in mei van dat jaar contact zochten met juffrouw Marrable,
om meer bijzonderheden te vernemen over haar relaas. In een brief, gedateerd 28
mei 1915, reageert juffrouw Marrabele als volgt: ‘Ik kan u de namen niet geven
van de mannen naar wie u verwijst in uw schrijven van 26 mei, aangezien het
verhaal dat ik hoorde geheel anoniem verteld werd en ik niet weet wie zij
waren.’
In mei 1915 verschenen overigens
verscheidene verslagen in wat we maar de ‘gespecialiseerde’ pers zullen noemen
– bladen met een occulte of spiritualistische strekking, met andere woorden. Light publiceerde op 8 mei een
hoofdartikel (Supernormal Phenomena at
the Battle Front) waarin een brief van een correspondent, luisterend naar
de schuilnaam ‘Scota’, werd geciteerd. Volgens de redactie van Light ontving het blad op dat moment al
verscheidene andere, gelijkaardige rapporten:
Meneer,
ik ben erg blij dat in de laatste editie van Light aandacht werd besteed aan de interventie
van geestelijke helpers in Bergen, aangezien het onderwerp wel enig onderzoek
waard is. Via drie verschillende kanalen, die geen verband hebben met elkaar,
bereikte mij het volgende:
Een
vriendin die afgelopen herfst in Londen verbleef, las in The Evening News een verhaal over
een visioen en de daarmee gepaard gaande strijdkreet. Ze was er sterk van onder
de indruk, maar was geneigd te twijfelen aan de geloofwaardigheid van dit
verhaal. Een paar dagen later ontmoette ze echter een jonge soldaat, die gewond
was geweest. Meteen nadat ze vernam dat hij in Bergen had gevochten, vroeg ze
hem: ‘Zag u dan het visioen en hoorde u de strijdkreet?’ Hij antwoordde: ‘Ik
hoorde de kreet niet, maar ik zag het visioen (…) en de Duitsers zagen het ook;
zij konden hun paarden er niet toe brengen nog een stap voorwaarts te zetten.’
Hij zei dat, toen hij naderhand zijn notities met die van zijn kameraden
vergeleek, zij tot de ontdekking kwamen dat sommigen het visioen gezien hadden
en anderen de kreet gehoord hadden, maar dat er ook heel wat niets hadden
gezien of gehoord.
Kort
daarop ontmoette dezelfde dame een familielid van een officier, generaal N.,
die ook in Bergen was geweest. Hij verklaarde dat er tijdens de
achterhoedegevechten één specifiek kritisch moment was. De Duitse cavalerie
rukte snel op en was veruit in de meerderheid ten opzichte van onze troepen.
Plotseling zag hij een soort van lumineuze wolk, of een licht dat zichzelf
tussen de Duitsers en onze troepen plaatste. In de wolk leken er glanzende
voorwerpen te bewegen: hij kon niet zeggen of dit menselijke gedaanten waren of
niet, maar ze bewogen in ieder geval en ze glansden fel. Op het moment dat de
wolk verscheen, leek de stormloop van de Duitsers tot staan te komen; er werden
steigerende paarden waargenomen en paarden die geen stap meer wilden verzetten.
Hij was van mening dat indien die stormloop niet tot staan was gebracht, en wat
ook de oorzaak daarvan was, onze hele legermacht binnen de twintig minuten
vernietigd zou zijn geweest.
Daarna
ontving een andere vriendin van mij het bezoek van een familielid, een jong
officier die genoot van een kort verlof. Hij was ook in Bergen geweest en hij
vertelde haar dat het verhaal, zoals zij dat gehoord had, volkomen correct was.
Hij had de lumineuze wolk gezien en het plotselinge einde van de vijandelijke
charge, precies zoals generaal N. die beschreven had, en hij zei: ‘Na wat ik
die dag heb gezien, kan niets mij er nog doen aan twijfelen dat wij deze oorlog
zullen winnen.’
De lumineuze wolk met de glanzende
gedaanten die misschien ook voorwerpen konden zijn, hebben sinds de jaren
vijftig – toen de ‘vliegende schotels’ plots zo populair werden, sterk tot de
verbeelding gesproken van de ufologen, en dat doen ze nog. Ook op andere
slagvelden werden trouwens gelijkaardige fenomenen waargenomen; in Gallipoli
werd zo’n wolk zelfs in verband gebracht met de verdwijning van een heel
regiment. Buitenaardse wezens blijken gewone stervelingen als u en ik wel eens
meer te ontvoeren voor allerlei duistere doeleinden, maar een dergelijke
‘massale abductie’ mag uniek geheten worden, zelfs in de annalen van de
ufologie. We komen daar nog op terug.
Nog in mei 1915 publiceerde Light een fragment uit een preek van ene
dominee Fielding Ould van St. Stephen’s en St. Alban’s: ‘Uit drie bronnen
hoorde ik verleden week een verhaal waarvan ik denk dat het waar kan zijn. Een
sergeant uit ons leger bezocht een huis van de Young Men’s Christian Association, en zag daar een beeltenis van
St. George die de draak verslaat. Hij kwam er diep van onder de indruk en toen
hij zich later, aan het front, in een vooruitgeschoven en geïsoleerde stelling
bevond, vertelde hij het verhaal van St. George aan zijn manschappen – St.
George, de patroonheilige van Engeland, wiens naam de krijgers schreeuwden bij
wijze van strijdkreet op de slagvelden van Crécy en Poitiers, en bij vele
andere glorieuze gelegenheden. Toen kort daarop een plotselinge charge van
talloze Duitsers in hun grijze jassen de stelling van de sergeant bedreigde,
schreeuwde hij: “Denk eraan… St. George voor Engeland!” (…) Een paar
ogenblikken later aarzelde de vijand, kwam tot stilstand en vluchtte
uiteindelijk. Er vielen enkele gevangen in onze handen en één van hen, die
tegelijk verbaasd en verdwaasd leek, vroeg wie “de ruiters in wapenruitrusting
waren die de charge leidden. Het konden toch zeker de Belgen niet zijn die zich
op die manier hadden verkleed!?”
Deze versie van de St.George &
Boogschutters Variante van de mythe van Mons is zo interessant, omdat ze
enerzijds duidelijk geïnspireerd werd door het verhaal van Arthur Machen, en
omdat ze er anderzijds een paar nieuwe en uiterst merkwaardige details aan
toevoegt. Er wordt immers verwezen naar andere middeleeuwse veldslagen en de
boogschutters zijn ruiters geworden. Er is bovendien sprake van Belgen die zich
toch niet op die manier kunnen verkleed hebben, en misschien zoek ik nu
spijkers op laag water, maar met enige goede wil kun je dat interpreteren als
een verwijzing naar ‘die carnavaleske Belgen’ én naar een grotendeels door de
Duitsers gelanceerde mythe – namelijk, die van de ‘vrijschutters’ die ook al
eens verkleed (als priester of als verpleegsters, zelfs) de Duitse soldaten
belaagden vanuit alle denkbare en ondenkbare hinderlagen.
Mevrouw F.H. Fitzgerald Beale uit
Mountmellick in Ierland schreef aan de redactie van Light: ‘U vermeldt in Light
van de 24ste laatstleden dat een vreemde wolk neerkwam bij Bergen en
de geallieerden verborg voor de Duitsers. Het doet mij plezier dat ik in staat
ben te bevestigen dat dit waar is. We hebben hier thuis een aantal gewonde
soldaten en onder hen is er één van de Dublin Fusiliers die gekwetst raakte in
Bergen. Ik vertelde hem het verhaal en vroeg of het waar was. Hij zei: “O ja,
ik zag het zelf. Een dikke zwarte wolk. Ze verborg ons helemaal voor de
vijand.”
De ‘lumineuze’ wolk is ineens een ‘dikke
zwarte wolk’ geworden. Voor de rest is dit een uitmuntend voorbeeld van één van
de vele manieren waarop een legende tot leven komt. Fernand Van Langenhove
heeft het in verband met de mythe van de Belgische vrijschutters en de
gruweldaden van Belgische burgers op Duitse soldaten over ‘het prestige van de
eerste gekwetsten’ die terugkeren van het front en van wie het thuispubliek nu
eenmaal sterke verhalen verlangt.
Te midden van de hysterie die in Duitsland
heerste over deze denkbeeldige gruweldaden die de gruwelijke represailles door
de Duitse soldaten op de Belgische burgerbevolking moesten verontschuldigen,
houdt een eenzame commentator van de Kölnische
Volkszeitung het hoofd koel: ‘Als stille toeschouwer, heb ik op banken van
de openbare wandelpaden kunnen nagaan, hoe nieuwsgierige lieden, mannen en
vrouwen, de rustende gekwetsten ondervroegen, hun zelf de antwoorden ingevende
op de vragen die zij stelden nopens de gevechten, de verliezen en de
oorlogsgruwelen; hoe zij het stilzwijgen als een bevestigend antwoord
beschouwden en hoe zij steeds ontzettender zaken wilden doen bevestigen. Ik
houd het voor zeker, dat zij kort daarop dit gesprek verder herhaalden, er
bijvoegend, dat zij alles hadden hooren vertellen, als zijn persoonlijke
ervaringen, door iemand, die aan de gebeurtenissen deelnam. Zoo werden dan
dikwerf onware feiten ten onrechte op rekening onzer soldaten geschoven, zelfs
dan, wanneer de “miles gloriosus” enkel aan de bekoring gehoor gaf om
sensationeele berichten en ontzettende oorlogsgeschiedenissen op te disschen
aan een geesteloos publiek, dat enkel aan onzinnige overdrijvingen het oor
leent.’
Op 9 juni 1915 geeft Bladud, the Bath Society Paper een forum aan de eerwaarde heer M.P.
Gilson van All Saints, Clifton die de lezers onderhoudt over zijn ervaringen
sinds hij een maand voordien een verslag over de engelen publiceerde in zijn
parochieblad. De brave man is niet weinig verrast tot de ontdekking gekomen dat
zijn bescheiden kleine parochieblad plotseling wereldwijde bekendheid heeft
gekregen. Al drie weken lang brengt de postbode hem elke dag een stapel
brieven, afkomstig uit het hele land, waarin hem niet om een enkel exemplaar van
die specifieke editie gevraagd wordt, maar om dozijnen exemplaren – en dat
terwijl die bepaalde editie al wekenlang uitgeput is. Hij lijkt al evenzeer
verrast te zijn door de verbazing van al die mensen dat mirakels nog steeds
blijken plaats te vinden en gebeden nog steeds beantwoord worden.
‘Waarom zou het vreemder lijken dat een
regiment Pruisische cavalerie gestopt werd door een compagnie engelen, en dat
hun paarden op hol sloegen, en dat onze infanterie bevrijd werd uit een
hopeloze positie, dan dat een engel met een vlammend zwaard een halt zou hebben
toegeroepen aan Balaam, of dat St. Peter zou gered zijn uit de handen van
Herodes door de tussenkomst van een Engel? Denken zij dan waarlijk dat al die
wonderen alleen maar konden geschieden in die bijbelse tijden, en geloven zij
dat de Kerk met het samenstellen van de Heilige Schrift meteen ook het
hoofdstuk van de mirakels heeft afgesloten?’
Uit de massa brieven die de eerwaarde heer
Gilson mocht ontvangen, licht hij een passage, afkomstig van ‘een kapitein,
verantwoordelijk voor Duitse krijgsgevangenen’: ‘Deze mannen zeggen dat het
geen zin heeft tegen de Engelsen te vechten, aangezien er in Mons “mensen voor
hen vochten”; zij zagen engelen boven en voor de frontlinies, en dat gebeurde
ook in Ieper.’
Uit een andere niet bij naam genoemde bron
blijkt dat vele Duitse krijgsgevangenen zich overgegeven hadden zonder dat daar
enige reden voor was. Er werd gesuggereerd dat het hier gewoon om lafaards
ging, die niet wilden vechten. Sommige onder hen verklaarden echter dat ‘er
veel meer van jullie waren dan van ons’, terwijl het tegendeel het geval was.
Het was alsof ‘de engelen aan hen verschenen als versterkingen van onze
troepen’.
De eerwaarde heer Gilson is van oordeel dat
het verhaal over St. George een fictie is: ‘Er is enig onderzoek naar gevoerd
en klaarblijkelijk is het alleen maar gebaseerd op een perversie van het
verhaal van de engelen.’ Hij uit zijn verbazing over ‘het feit dat zo vele
mannen ze ochten zien’ en hij merkt ook op dat de engelen geen mensen gedood
hebben: ‘ze verdedigden onze manschappen en ze waren er de oorzaak van dat de
Duitsers op de vlucht sloegen of zich overgaven.’
De bijdrage bevat ook fragmenten uit een
preek, gehouden in St. Martin’s Church, Worcester, over visioenen van engelen,
‘die gezien werden door zovele van onze soldaten, op die zaterdag in augustus,
toen de situatie zo hopeloos leek dat de correspondent van de Times al via de telegraaf wist te melden
dat het Britse leger niet meer bestond en de zondagsbladen dit nieuws
publiceerden – en waren de engelen er niet geweest, er zou geen rechtzetting
gevolgd zijn in de bladen die op maandag verschenen’.
De predikant had het meer bepaald over een
groepje van een twaalftal mannen, die zonder uitzondering de engelen zagen. Wat
de rest van hun regiment betrof, zagen sommige soldaten ze wel en andere niet.
Een kolonel die ze zag, was tot dan toe een ongelovige geweest.
Interessant is dat de visioenen blijkbaar
selectief werden waargenomen. Het is niet de enige keer dat dit vermeld wordt
en wie er de rapporten over paranormale manifestaties of ufofenomenen op
naleest, zal merken dat het lang geen alleenstaand verschijnsel is.
Nog een ander sermoen, waarvan in de zomer
van 1915 verslag werd uitgebracht in diverse kerkelijke en zelfs wereldlijke
bladen, introduceerde voor het eerst het thema van ‘De Witte Kameraad’ en
linkte het min of meer aan dat van ‘de Engelen van Bergen’, of vice versa. We
komen hier uitgebreid op terug in een apart hoofdstuk.
Tijdens die merkwaardige zomer van 1915
maakte ook het verhaal van Phyllis Campbell furore – een dame die,
waarschijnlijk, actief was als verpleegster in Franse fronthospitalen.
‘Gedurende de jongste tien jaar,’ schrijft Kevin McClure, ‘ben ik erin geslaagd
de meeste boeken en referenties op te sporen met betrekking tot de
gebeurtenissen bij Bergen, maar eentje is erin geslaagd aan mijn speurwerk te ontsnappen – het boekje van juffrouw
Campbell, Back of the Front,
gepubliceerd door George Newnes Ltd., in 1915. Ik heb begrepen dat zelfs de bibliotheek
van het British Museum geen exemplaar bezit, en enkele fragmenten buiten
beschouwing gelaten, heb ik er nooit meer van gezien dan een pamflet waarop de
voorpagina was afgedrukt. Hoe dan ook, ze kreeg een hoop publiciteit, vooral
dank zij Ralph Shirley, de uitgever van de Occult
Review, en ze had haar deel in het ontstaan van enige van de meer extreme
legenden.’
McClure voelt er weinig voor haar
getuigenissen zomaar te aanvaarden: ‘Werk van haar verscheen al voor de oorlog
in de Occult Review, en het is
duidelijk dat haar verslagen van gruweldaden die zouden gepleegd zijn door de
oprukkende Duitsers, werden geïnspireerd door wat ze wilde geloven. Ik
veronderstel dat ze daarmee niet alleen stond, en dat het publiceren van de
afschuwelijke praktijken van de moffen wonderen deed voor de rekrutering.’
Vervolgens citeert hij uit Light, 7 augustus 1915:
De Occult Review van augustus
publiceert een artikel van juffrouw Phyllis Campbell, een verpleegster die de
aftocht uit Bergen meemaakte. Ze vertelt over een grote uitbarsting van vroom
enthousiasme van de kant van Franse gewonden. Sommigen waren ten zeerste
geëxalteerd. Zij smeekten om ‘heilige beelden’ – de kleine afbeeldingen van
engelen en heiligen, typisch voor katholieke contreien – maar kozen unaniem voor
St. Michael of Jeanne d’Arc. Een gewond Engels soldaat – een Lancashire
Fusilier – vroeg om ‘een beeld of een medaillon van St. George omdat hij de
heilige had gezien op een wit paard, terwijl hij de Britten aanvoerde bij
Vitry-le-François.’ Een RFA man, gewond in het been, beweerde een blonde man
gezien te hebben, die een gouden wapenrusting droeg en op een wit paard reed,
met zijn zwaard in de hand. Hij trad het relaas van de andere soldaat bij, als
zou deze spookachtige ridder de Britse troepen aangevoerd hebben. De Franse
soldaten bleven erbij dat de figuur die was gezien St. Michael was geweest.
Velen onder hen bekenden ook Jeanne d’Arc gezien te hebben.
Die
nacht (schrijft miss Campbell) hoorden we het verhaal opnieuw, deze keer uit de
mond van een priester, twee officieren en drie mannen van de Irish Guard. Deze
drie mannen waren dodelijk gewond; ze vroegen om het sacrament der stervenden
en voordat ze stierven, vertelden ze hetzelfde verhaal aan de oude priester die
hun biecht hoorde.
In
het artikel van de Occult Review – The Angelic Leaders – benadrukt
ze dat ze naar de uitgever geschreven heeft over deze verhalen voordat The
Bowmen verscheen in The Evening News. We hebben geen bevestiging hiervan; het
zou merkwaardig zijn dat een frontverpleegster in staat was haar werk stop te
zetten en een brief te schrijven en te versturen te midden van de chaos van een
aftocht, en het zou nog merkwaardiger zijn dat Ralph Shirley een dergelijk
rapport niet zou gebruikt hebben, als hem dat geleverd werd.
De Society
for Psychical Research was eveneens geïnteresseerd in de ervaringen van
miss Campbell. De vereniging schreef haar met een dringend verzoek naar nadere
informatie, maar hoorde niets meer van haar.
Naar het einde van de zomer toe scheen het
hoogtepunt van de getuigenissen over engelen en boogschutters achter de rug te
zijn. Zelfs de religieuze pers drukte nu meestal versies van eerdere verslagen
af – vaak in een religieus-historische context – en nogal wat commentatoren
begonnen zich vragen te stellen over het gebrek aan bewijzen en de overvloed
aan anonieme zegslui.
Op 12 augustus verscheen in The Daily Mail een interview met ‘een
gewonde korporaal’:
Ik
was met mijn bataljon bij de aftocht uit Bergen op of omstreeks 28 augustus. We
verwachtten een charge van de Duitse cavalerie en we waren klaar om ze warm te
ontvangen. Het was een heldere en heel hete dag, en zo tussen acht en negen uur
’s avonds stond ik met een groep van negen andere mannen op wacht, en op
regelmatige afstanden van elkaar stonden andere groepjes van zo’n tien man op
wacht… Een officier kwam ineens naar ons gelopen, heel opgewonden, en vroeg ons
of we iets verrassends gezien hadden… En toen haastte hij zich al weg naar het
volgende groepje van tien. Op dat moment dachten we dat de officier een
verrassingsaanval verwachtte.
Onmiddellijk
daarop keerde de officier terug, en hij nam mij en een paar anderen mee, enkele
meters verder op, en hij wees naar de lucht. Ik kon daar heel duidelijk een
vreemd licht zien, heel fijn afgelijnd, en het was geen reflectie van de maan
en er waren ook geen wolken in de buurt. Het licht begon heftiger te schijnen
en nu kon ik duidelijk drie gedaanten zijn, die in het midden had iets dat leek
op gespreide vleugels; de andere twee waren niet zo groot, maar stonden klaar
en duidelijk afgelijnd ten opzichte van de middelste. Ze leken een lang
loshangend kleed te hebben dat een gouden tint bezat en ze bevonden zich boven
de Duitse linies tegenover ons.
We
stonden daar ongeveer drie kwartier te kijken. Al de mannen die bij mij waren
zagen ze, en andere mannen van andere groepen kwamen naar ons en vertelden ons
dat zij hetzelfde ding gezien hadden.
Ik
herinner mij die dag zo goed omdat wij toen zo verschrikkelijk bang waren.
Die ochtend hadden de Munsters het kwaad
gekregen aan onze rechterzijde, en de Scots Guards ook. Later vielen de Uhlanen
ons aan en dreven we hen terug met zware verliezen. Het was daarna, toen we
doodmoe waren, dat het visioen aan ons verscheen.
De Society
for Psychical Research schreef naar de hoofdverpleegster van het hospitaal
waar de man verzorgd was geworden en zij verklaarde dat hij haar al over zijn
ervaring had verteld voordat die gepubliceerd werd. Men vroeg haar of zij kon
zeggen waar hij was gebleven en blijkbaar stuurde ze toen een brief en een
postkaart naar het adres dat hij haar had gegeven, maar in oktober 1915 had ze
nog steeds geen antwoord van hem gekregen. Misschien was hij ondertussen
gesneuveld.
Op 24 augustus publiceerde The Daily Mail een verklaring onder ede,
afgelegd in het bijzijn van de heer G.S. Hazlehurst, door soldaat Robert
Cleaver van het First Cheshire Regiment: ‘Ik was persoonlijk in Bergen en ik
zag het Visioen van de Engelen met mijn eigen ogen.’ Getuige Hazlehurst
verklaarde bovendien dat soldaat Cleaver hem ‘een zeer gezonde, intelligente
man’ leek, die vrijwillig had aangeboden een dergelijke verklaring af te
leggen. ‘De mannen trokken terug en
probeerden dekking te zoeken in het gras. Ineens kwam het visioen tussen hem en
de Duitse cavalerie. Hij beschreef het als “een flits”. De paarden gingen er
vandoor in alle richtingen.’
Op 2 september bracht The Daily Mail dan weer het bericht dat geruchten de ronde deden
als zou soldaat Cleaver niet deelgenomen hebben aan de Slag om Bergen.
Bijgevolg had de heer Hazlehurst contact opgenomen met het hoofdkwartier te
Salisbury, waar men hem wist te melden dat soldaat Cleaver inderdaad deel
uitmaakte van het Britse leger, maar dat hij pas op 6 september 1914 naar het
front was vertrokken – meer dan een week na de Slag om Bergen dus – en dat hij
al in december ziek naar Engelend was teruggekeerd.
Een stuk intrigerender is een brief die ook
Arthur Machen heeft ontvangen, maar waar de auteur blijkbaar weinig of geen
aandacht aan wilde schenken. De brief zou geschreven zijn door een
luitenant-kolonel van wie de identiteit blijkbaar was gekend door The Daily Mail, die hem publiceerde in
haar editie van 14 september 1915. Sommige historici lijken deze schrijver wel
enig krediet te verlenen:
Op 26
augustus 1914 werd er gevochten bij Le Cateau. Wij kwamen in actie bij dageraad
en vochten tot de avond viel. We werden een hele dag hevig bestookt door de
Duitse artillerie en kregen het samen met de rest van onze divisie zwaar te
verduren. Maar we slaagden erin terug te trekken in goede orde.
We
marcheerden gedurende de hele nacht van 26 op 27 augustus en namen slechts een
paar uren rust. De brigade waartoe ik behoorde, vormde de achterhoede van de
divisie, en op de 27ste waren we allemaal totaal uitgeput – zowel
lichamelijk als geestelijk. Er kan geen twijfel over bestaan dat we ook in
zekere mate te lijden hadden van shell shock, maar de aftocht bleef verlopen in een
perfecte orde en ik ben er zeker van dat onze geestelijke mogelijkheden… nog
steeds intact waren.
In de
nacht van de 27ste reed ik samen met twee officieren. We hadden wat
gepraat en ons best gedaan om niet in slaap te vallen op onze paarden. Toen we
daar reden werd ik mij ineens bewust van het feit dat ik, in de velden aan
beide kanten van de weg waarover onze troepen marcheerden, een zeer grote groep
ruiters kon zien. Deze ruiters hadden iets van een cavalerie-eskader en zij
leken door de velden te rijden, in dezelfde richting als wij, en ze bleven op
dezelfde hoogte en dezelfde afstand met ons.
Eerst
zei ik daar niets van, maar ik hield hen zo’n twintig minuten in de gaten. De
twee andere officieren praatten niet meer. Uiteindelijk vroeg één van hen me of
ik iets zag in het veld. Toen vertelde ik hem wat ik had gezien. De derde
officier bekende daarop dat hij deze ruiters gedurende de afgelopen twintig
minuten of zo ook had geobserveerd. We waren er zo van overtuigd dat het hier
om echte ruiters ging, dat bij de volgende halte een van de officieren een
groepje mannen met zich mee nam om de streek te verkennen, maar daar niemand
vond. De nacht werd toen donkerder, en we zagen niets meer.
Hetzelfde
fenomeen werd waargenomen door vele mannen uit onze kolonne. Natuurlijk waren
we allemaal overspannen en doodmoe, maar alleen in uitzonderlijke gevallen zijn
er zo veel verschillende mensen getuige van hetzelfde verschijnsel. Ik ben er
absoluut van overtuigd dat ik deze ruiters zag en ik ben er zeker van dat ze
niet alleen in mijn verbeelding bestonden.
Ook de Society
for Psychical Research was behoorlijk onder de indruk van dit ooggetuigenverslag,
gesteld in een rustige, zakelijke stijl. Ze plaatste dit rapport naast een
brief van wijlen korporaal A. Johnstone van de Royal Engineers, gepubliceerd in
The Evening News van 8 november 1915:
Nadat
we een hele dag en een hele nacht hadden gemarcheerd, onderbroken door slechts
een half uur rust, vonden we onszelf terug in de buitenwijken van Langy, bij
Parijs. Bij het aanbreken van de dag zagen we voor ons grote groepen
cavaleristen in formatie – slanke, grote mannen op massieve paarden. Ik herinner me dat ik me omdraaide en
uitriep: ‘Godzijdank! We zijn niet ver van Parijs, nu! Kijk eens naar die
Franse cavalerie!’ De anderen zagen ze ook heel goed, maar toen we dichterbij
kwamen, verdwenen de ruiters tot onze verrassing heel ineens en waren er nog
alleen witte mistbanken te zien, met daarin de silhouetten van bomen en
kreupelhout.
Als
ik je nu vertel dat geharde soldaten en veteranen van vele veldtochten bijna
machinaal langs die weg marcheerden en allerlei soorten nonsens brabbelden als
in een waar delirium, dan zou je nog geloven dat we heel goed in staat waren om
een rij bonenstaken voor al de heiligen van de kalender te houden.
Na de zomer begonnen allerlei boeken en
boekjes te verschijnen waren heftig gedebateerd werd over boogschutters,
engelen en aanverwante onderwerpen. Ralph Shirley van de Occult Review publiceerde een brochure, een zogenaamd ‘authentiek
rapport’ met de glorieuze titel The Angel
Warriors at Mons, Including Numerous Confirmatory Testimonies, Evidence of the
Wounded and Certain Curious Historical Parallels. Het bevatte de bekendste
engelenverhalen, fragmenten uit de geschriften van Phyllis Campbell en enkele
andere interessante slagveldvisioenen.
In oktober verscheen The Bowmen and Other Legends of the War, van Arthur Machen, in twee
verschillende edities, vergezeld van zijn controversiële introductie tot The Bowmen en vijf andere korte verhalen
in dezelfde sfeer, met dezelfde ingrediënten en met dezelfde boodschap: The Soldier’s Rest, The Monstrance, The
Dazzling Light, The Little Nations
en The Men From Troy. Zijn
introductie telt niet minder dan 51 bladzijden, waarin hij de stelling
verdedigt dat hij en hij alleen de auteur van de legende is die bekend werd als
‘de Engelen van Bergen’ – en niet de geschiedschrijver van die legende. Hij
vermeldt zowel de hypothese dat de verschijnselen bij Bergen geïnterpreteerd
moeten worden als visoenen, als de hypothese dat het hier gewoon hallucinaties
betreft – en concludeert uiteindelijk dat visioenen en hallucinaties geen feiten
zijn. Er is, met andere woorden, niets ‘feitelijks’ gebeurd in Bergen: zowel
visioenen als hallucinaties spelen zich uitsluitend af in de verbeelding, niet
in de realiteit, en zij zijn het enige wat daar werd waargenomen. It was all in the mind.
Uiteraard waren er veel meer mensen die
geloofden in een reële interventie door reële engelen, en zij vonden hun
kampioen in Harold Begbie, destijds een populair auteur, die een boekje
publiceerde onder de veelzeggende titel On
the Side of the Angels – the Story of the Angels at Mons – an Answer to The
Bowmen. Of het visioenen betrof of niet, meent Begbie, het was in ieder
geval niet Machen die aan de oorsprong lag van de gebeurtenissen bij Bergen.
Begbie legt zich in zijn boekje vooral toe op het verzamelen van alle mogelijke
materiaal dat volgens hem een reële angelieke interventie bij Bergen bewijst.
In 1916 verschenen nog verscheidene andere
publicaties, waaronder – we bevinden ons niet voor niets in Engeland, nietwaar
– een bijzonder grappige parodie op de hele toestand: Find the Angels – The Showmen – A Legend of War.
Een laatste origineel verslag dat hier een
vermelding verdient, verscheen in The
Spectator van 19 oktober 1918, een drietal weken voor de Wapenstilstand.
Het is een brief die – eindelijk! – ondertekend blijkt te zijn (door Handley
Dunelm, de bisschop van Auckland) en waarin de getuige ook met name genoemd
wordt (de eerwaarde vader W. Elliott Bradley).
In de verklaringen van Bradley, die rector was van het legerhospitaal in
Ulverston, is sprake van twee gewonden die daar verpleegd werden en van een
voormalig soldaat uit het naburige Keswick, allen Old Contemptibles, die de heer Bradley uit eigen beweging vertelden
dat zij tijdens de aftocht uit Bergen helemaal niets hadden gezien, maar een
aantal krijgsgevangen blijkbaar wel.
Toen de Duitsers gevraagd werd waarom zij zo ineens op de vlucht waren
geslagen, precies op het moment dat het lot van de Britten bezegeld leek,
antwoordden deze dat ze ‘grote Britse versterkingen’ hadden zien aankomen… die
er niet waren.
‘Het beste onderzoek in die tijd werd –
zoals zo vaak het geval is geweest – verricht door de Society for Psychical Research,’ besluit Kevin McClure zijn essay.
Hier volgen een paar conclusies van dit onderzoek:
Vele
van de verhalen die mondgemeen zijn geworden gedurende het afgelopen jaar,
betreffende ‘visioenen’ waargenomen op het slagveld, blijken na nauwkeurig
onderzoek uitsluitend gebaseerd te zijn op geruchten en zijn niet afkomstig van
een bron die enige autoriteit bezit.
Deze
geruchten buiten beschouwing gelaten, resten ons een paar aanwijzingen waaruit
men kan opmaken dat een aantal mannen die deelnamen aan de aftocht uit Bergen
eerlijk geloven dat zij het voorwerp zijn geweest van paranormale
verschijnselen.
Het
resultaat van ons onderzoek is hoofdzakelijk negatief, met betrekking tot de
vraag of er verschijningen zijn waargenomen op het slagveld, zowel bij Bergen
als elders. Getuigenissen uit de eerste hand hebben we niet gekregen (…).
Voor Kevin McClure blijft het belangrijkste
punt van dispuut de vraag of het verhaal van Machen verantwoordelijk was voor
alle verhalen over een bovennatuurlijke interventie bij Bergen, zoals Machen
zelf geloofde. Volgens McClure is er meer aan de hand: ook de Society for Psychical Research wees erop
dat er reeds geruchten bestonden over een ‘wolk’ en over ‘engelen’ voor de
publicatie van The Bowmen op 29
september 1914. McClure twijfelt eraan dat alleen Machen, als één van de vele
schrijvers en journalisten die verslag uitbrachten over de oorlog, een geheime
tip of wat dan ook zou gekregen. Hij is er zeker van dat Machen eerlijk
geloofde dat al de legenden hun oorsprong vonden in zijn verhaal.
‘Misschien had hij gelijk,’ schrijft
McClure, ‘maar dan nog lijken er twee aparte interventieverhalen te bestaan –
die van de “boogschutters” en die van de “engelen”. Er zijn ook latere versies
bekend waarin beide opduiken en waarin de twee varianten met elkaar vermengd
worden. Maar eenieder die enigszins vertrouwd is met de ontwikkeling van een
volksverhaal, zal zich ervan bewust zijn hoe makkelijk dergelijke veranderingen
optreden. En de oorspronkelijke karakteristieken van elk verhaal verschillen
duidelijk van elkaar. Het valt dan ook moeilijk te verklaren hoe de ene variant
zou kunnen ontstaan zijn uit de andere. Er is trouwens geen enkel geschreven
verslag bekend van een soort “intermédiaire” versie, die de twee varianten
overbrugt.’
Wie geen geloof hecht aan de analyse van
Machen, kan niet anders dan tot het besluit komen dat er ofwel iets gebeurd is
in Bergen, of dat men op een bepaald ogenblik geloofde in zekere gebeurtenissen
bij Bergen. Er zijn sterke argumenten voor de hypthose van hallucinaties,
veroorzaakt door extreme vermoeidheid, stress en angst. Parapsychologen geloven
dat een dergelijke mentale en fysieke conditie niet alleen hallucinaties kan
veroorzaken, maar ook een verhoogde staat van bewustzijn. En dat zou dan het
laatste woord over de kwestie kunnen zijn.
Of is er toch iets anders, is er toch meer
aan de hand?
Reacties